METRO 2034

METRO 2034

by Dmitry Glukhovsky
METRO 2034

METRO 2034

by Dmitry Glukhovsky

eBook

$9.49  $9.99 Save 5% Current price is $9.49, Original price is $9.99. You Save 5%.

Available on Compatible NOOK devices, the free NOOK App and in My Digital Library.
WANT A NOOK?  Explore Now

Related collections and offers

LEND ME® See Details

Overview

Het is 2034. De wereld ligt in puin: een kernoorlog heeft alle grote steden van de aardbodem weggevaagd, de ruïnes en het omringende land overgeleverd aan straling en gemuteerde monsters.


Wat sinds de Dag des Oordeels van de mensheid over is, slijt zijn dagen in bunkers en schuilkelders. De grootste daarvan is de Moskouse metro. De stations zijn veranderd in stadsstaatjes; in de tunnels heersen duisternis en angst.


Station Sebastopol weet als een klein, ondergronds Sparta alleen te overleven ten koste van zware offers. Maar op een dag raken de bewoners afgesneden van de rest van het metrostelsel en zien ze zich geconfronteerd met een levensgrote dreiging. Alleen een ware held kan hen nog redden.


Product Details

ISBN-13: 9789491425479
Publisher: Glagoslav Publications Limited
Publication date: 01/01/2014
Sold by: Barnes & Noble
Format: eBook
File size: 3 MB
Language: Dutch

About the Author

Dmitry Glukhovsky (Moskou, 1979) studeerde journalistiek en internationale betrekkingen in Jeruzalem. Zijn staat van dienst is indrukwekkend: hij werkte voor EuroNews TV in Frankrijk en Russia Today TV in Moskou en was verslaggever voor Deutsche Welle Radio, Sky News en de publieke radio van Israel. Nu is hij anchorman voor Ruslands meest befaamde publieke radiostation, 'Majak' (Vuurtoren). Hij reisde als journalist van Marokko en Guatemala tot IJsland en Japan. Diep in de regio Tsjernobyl filmde hij de verwoeste nucleaire reactor, in Bajkonoer zag hij Russische raketten opstijgen, hij versloeg de schermutselingen tussen Israel en Hezbollah onder raketvuur in Kiryat-Shmona en maakte 's werelds eerste live-rapportage van de Noordpool. Behalve zijn moedertaal Russisch spreekt Glukhovsky vloeiend Engels, Frans, Duits, Ivriet en Spaans. Dmitry Glukhovskywoont momenteel in Moskou.

Read an Excerpt

Hoofdstuk 1

De verdediging van Sebastopol

Ze kwamen niet terug: niet op dinsdag, niet op woensdag, en zelfs niet op donderdag, de afgesproken uiterste termijn. De eerste grenspost was dag en nacht bemand, en als de wachten zelfs maar een vage echo van hulpgeroep hadden gehoord of ook maar het bleekste schijnsel van een lichtbundel op de vochtige donkere tunnelmuren verderop hadden opgemerkt, zou er onmiddellijk een stootbrigade naar Nachimovprospekt zijn gestuurd.

De spanning steeg met het uur. De beste strijders, met de best denkbare uitrusting en speciaal voor dergelijke opdrachten getraind, verslapten geen moment. Het kaartspel waarmee ze anders de tijd tussen het ene en het andere alarm verkortten, lag al een paar dagen te verstoffen in een bureaula in het wachthokje. Het gebruikelijke geklets had plaatsgemaakt voor gedempte, verontruste gesprekken, en die op hun beurt voor een bedrukt zwijgen: iedereen was erop gespitst als eerste de stappen van het terugkerende konvooi te horen weerklinken. Daar hing nu eenmaal teveel vanaf.

 

Sebastopol was door zijn bewoners – van wie iedereen, hoe jong of oud ook, met wapens kon omgaan – veranderd in een onneembaar bastion. Maar al leek dit station, dit fort – dat z’n stekels had opgezet in de vorm van mitrailleursnesten, prikkeldraadversperringen en zelfs uit rails gelaste antitankkruisen – volledig onkwetsbaar, het kon ieder ogenblik vallen.

Het had een achilleshiel: een voortdurend tekort aan munitie.

De bewoners van willekeurig welk ander station zouden, als ze waren geconfronteerd met wat ze op Sebastopol dagelijks moesten doormaken, er al niet meer over hebben gepeinsd om het te blijven verdedigen; ze zouden zijn gevlucht als ratten uit een onderlopende tunnel. Zelfs de machtige Hanze, de Unie van Ringlijnstations, zou haar knopen hebben geteld en vrijwel zeker niet meer hebben opgebracht wat nodig was om Sebastopol overeind te houden. Het station mocht dan grote strategische betekenis hebben, maar het sop was de kool niet waard.

Elektriciteit was schrikbarend duur. Duur genoeg in elk geval om de bewoners van Sebastopol, die een van de grootste waterkrachtcentrales van de metro hadden gebouwd, in staat te stellen om voor de inkomsten uit de levering van elektriciteit aan de Hanze munitie te bestellen bij kisten vol, en daarmee nog winst te maken ook. Maar velen van hen moesten niet alleen betalen met patronen, maar ook met hun verminkte, verscheurde levens.

 

Het grondwater, de vloek en de zegen van Sebastopol, stroomde aan alle kanten om het station heen, zoals het water van de Styx om het gammele veerbootje van Charon. Het bracht de raderen van tientallen watermolens in beweging, die met vallen en opstaan in de tunnels, grotten en onderaardse kanalen waren gebouwd – overal waar de genieverkenningstroepen hadden kunnen komen – en bracht zo licht en warmte in het station, en ook nog eens in ruim een derde deel van de Ring.

Maar het ondermijnde ook meedogenloos de fundamenten, vrat het cement in voegen en naden aan en suste de bewoners in slaap met zijn gemurmel direct achter de muren van de perronhal. En ten slotte maakte het grondwater het onmogelijk om overbodig geworden en in onbruik geraakte baanvakken op te blazen, van waaruit voortdurend hordes van nachtmerrieachtige wezens naar Sebastopol kwamen, als een eindeloze giftige duizendpoot die de gehaktmolen in kroop.

De bewoners van het station, de bemanning van dit spookschip dat door het Voorgeborchte voortjakkerde, waren voor eeuwig gedoemd om telkens weer nieuwe lekken op te sporen en te stoppen, want hun fregat maakte al tijden water, maar er bestond eenvoudig geen haven waar het tot rust zou kunnen komen.

En tegelijkertijd moesten ze zich ook nog eens verweren tegen de voortdurende aanvallen van monsters die hun vaartuig enterden vanaf Tsjertanovo en Nachimovprospekt. Die monsters kropen uit de ventilatieschachten, sijpelden binnen met de snelle modderbeekjes uit de riolering en kwamen uit de zuidtunnel gestormd.

Het leek alsof de hele wereld zich tegen de bewoners van Sebastopol had gekeerd en geen moeite spaarde om hun toevluchtsoord van de metrokaart te vegen. Zijzelf klampten zich tot het laatst vast aan hun station, alsof dit het laatste was dat hun in het heelal nog restte.

Maar al waren de plaatselijke ingenieurs nog zo vernuftig en de strijders die Sebastopol wist op te leiden nog zo goed getraind en meedogenloos, hun woonplaats konden ze niet verdedigen zonder patronen, zonder lampen voor de schijnwerpers, zonder antibiotica en verbandgaas. Ja, het station wekte elektriciteit op, en de Hanze betaalde daar graag een goede prijs voor, maar de Ring had nog meer leveranciers en ook nog zijn eigen energiebronnen, terwijl de bewoners van Sebastopol het zonder leveranties van buitenaf waarschijnlijk nog geen maand zouden uithouden. En zonder munitie komen te zitten was het ergste wat je kon overkomen.

Iedere week vertrokken zwaar bewaakte konvooien naar Serpoechov om op krediet bij de kooplieden van de Hanze al het noodzakelijke te kopen en dan, zonder ook maar een uur langer te blijven dan nodig was, weer naar huis te vertrekken. En zolang de aarde doordraaide, zolang de onderaardse rivieren stroomden en de door de metrobouwers geconstrueerde gewelven het hielden, hoefde daar niets in te veranderen.

Maar deze keer was het konvooi weggebleven. Het bleef zo ontoelaatbaar lang weg dat er wel iets vreselijks gebeurd moest zijn, iets wat niemand had voorzien en waartegen niets het had kunnen beschermen: niet de zwaarbewapende, in het gevecht gestaalde begeleiders, en evenmin de door de jaren heen opgebouwde betrekkingen met het bestuur van de Hanze.

Er was nog geen man overboord geweest als de verbindingen hadden gewerkt. Maar er was iets mis met de telefoonkabel die naar de Ring liep, de verbinding was al op maandag in het ongerede geraakt en de eenheid die eropuit was gestuurd om de breuk op te sporen, was onverrichter zake teruggekeerd.

* * *

De lamp hing met haar wijde groene kap heel laag boven de ronde tafel en verlichtte vergeelde vellen papier, waarop in potlood grafieken en diagrammen waren getekend. Het lampje was zwak, misschien veertig watt – niet omdat men hier zuinig moest zijn met elektriciteit, maar omdat de eigenaar van de kamer niet van fel licht hield. De asbak, vol peuken van de smerige plaatselijke sigaretten, scheidde een bijtende blauwgrijze rook af die zich in luie, logge slierten onder het lage plafond verzamelde.

De stationschef wreef over zijn voorhoofd, maakte een brede armzwaai en keek met het ene oog dat hij had op zijn horloge – voor de vijfde keer in het afgelopen half uur. Toen liet hij zijn vingers knakken en stond amechtig op.

“We moeten een beslissing nemen. Verder uitstel heeft geen zin.”

De gespierde oude man die in een vlekkige jekker en met een versleten blauwe baret op tegenover hem aan de tafel zat, wilde iets zeggen, maar begon te hoesten en wuifde met zijn hand de rook weg. Toen zei hij met een misnoegde frons:

“Ik zeg het je nog maar een keer, Vladimir Ivanovitsj: aan de zuidkant kan er niemand af. De grensposten houden het nu al bijna niet onder de druk. De afgelopen week hadden we daar drie gewonden, eentje zwaargewond, en dat ondanks de versterkingen. De zuidflank mag niet verzwakt worden, over mijn lijk. En dan hebben we daar ook nog de hele tijd twee verkennersteams van elk drie man nodig, om bij de schachten en de dwarslijnen te surveilleren. En wat de noordkant betreft, daar zitten alleen mannen om het verkeer op te vangen, verder kunnen we daar niemand missen, het spijt me zeer. Haal ze maar ergens anders vandaan.”

“Jij gaat over de buitengrens, het is jouw pakkie-an,” snauwde de chef. “Ik regel mijn eigen zaakjes. Maar over een uur moet de groep gaan. Jij en ik denken verschillend, snap dat dan. We kunnen ons niet alleen met kortetermijnproblemen bezighouden! Als daar nou echt stront aan de knikker is?”

“Als je ’t mij vraagt loop je te hard van stapel, Vladimir Ivanovitsj. Van kaliber 5,45 hebben we in het arsenaal nog twee hele kisten staan, daar kunnen we zeker anderhalve week mee vooruit. En thuis onder mijn küssen heb ik ook nog het nodige liggen,” grijnsde de kolonel zijn sterke gele tanden bloot, “bij elkaar wel een doos vol. Niet de patronen zijn het probleem, maar de mensen.”

“Jij hoeft mij niet te vertellen wat het probleem is. Als het met die levering niet goed komt moeten we over twee weken de zaak in de zuidtunnel afsluiten, omdat we het daar zonder munitie niet gaan redden. Dat betekent dan dat we tweederde van onze molens niet meer kunnen inspecteren en onderhouden. Nog een week later en ze scheiden ermee uit. In de Hanze zit niemand te wachten op stroomuitval. Als we geluk hebben gaan ze op zoek naar een andere leverancier. En als we pech hebben... Maar elektriciteit, waar hebben we het over? De tunnels zijn al bijna vijf dagen leeg, er is geen hond! Als de boel daar nou is ingestort? Als de tunnelwanden zijn doorgebroken? Als we nu zijn afgesneden?

“Ach welnee! Die stroomkabels zijn prima in orde. De metertjes tikken, de stroom loopt, de Hanze verbruikt. Als er iets was ingestort had je dat meteen gemerkt. En zelfs als er sprake zou zijn van sabotage, dan hadden ze niet de telefoon afgesneden, maar onze leidingen. En wat die tunnels betreft, wie heeft hier wat te zoeken? Zelfs in onze beste tijden hadden we hier nooit enige aanloop. Alleen al met Nachimovprospekt... Daar kom je in je eentje niet doorheen, en kooplui van elders blijven hier sowieso weg. En het boeventuig weet allang van de hoed en de rand, we hebben niet voor niets er telkens eentje levend laten gaan. Geen paniek, wil ik maar zeggen.”

“Jij hebt makkelijk praten,” sputterde Vladimir Ivanovitsj, terwijl hij het lapje voor zijn lege oogkas optilde en het zweet van zijn voorhoofd wiste.

“Drie man krijg je van me. Meer kan er voorlopig echt niet af,” zei de kolonel, al wat milder. “En kap met dat roken. Je weet dat ik dat niet mag binnenkrijgen, en je vergiftigt ook jezelf. Geef me liever wat thee of zo.”

“Daar doe ik nooit moeilijk over,” zei de chef handenwrijvend. “Istomin hier,” baste hij in de telefoon, “thee voor mij en de kolonel.”

“Laat meteen de officier van dienst komen,” zei de oppercommandant, terwijl hij zijn baret afnam. “Kan ik die drie man regelen.”

 

Istomin had altijd zijn eigen thee, van Volksvlijt: een speciaal geselecteerde soort. Bijna niemand kon zich zoiets veroorloven; geleverd vanaf het andere eind van de metro, drie keer belast met douanerechten van de Hanze, was de thee van de stationschef zo duur geworden dat hij de liefhebberij al spontaan zou hebben opgegeven als hij geen oude contacten op Dobrynin had gehad. Hij had ooit met iemand daar samen gevochten en sindsdien bracht de commandant van het uit de Hanze terugkerende konvooi iedere maand een felgekleurd pakketje mee, dat Istomin altijd persoonlijk kwam ophalen.

Een jaar geleden begon de levering van deze thee te haperen. Op Sebastopol kwamen alarmerende geruchten binnen over een nieuwe, vreselijke dreiging die boven Volksvlijt hing, en mogelijk boven de hele oranje lijn: van boven de grond kwamen er daar mutanten van een onbekende en wel heel bijzondere soort naar beneden, waarvan werd verteld dat ze gedachten konden lezen, bijna onzichtbaar en ook nog eens vrijwel onuitroeibaar waren. Men zei dat het station was gevallen en dat de Hanze uit angst voor een invasie de tunnels voorbij Vredesprosprekt had opgeblazen. De prijzen voor de thee explodeerden, toen leek de levering geheel te stoppen, en Istomin begon ’m te knijpen. Maar na een paar weken bedaarden de gemoederen vanzelf en brachten de konvooien die op Sebastopol terugkwamen met patronen en lampen opnieuw de befaamde geurige thee mee. En wat kon er nu belangrijker zijn?

Istomin goot zetsel voor de commandant in een porseleinen kopje waarvan de gouden rand hier en daar was afgebladderd, snoof de aromatische stoom op en sloot van puur genot zelfs een momentje zijn oog. Daarna voorzag hij ook zichzelf, ging moeizaam weer zitten op zijn stoel, roerde zijn zoetje door de thee en liet daarbij het zilveren lepeltje tinkelen.

De twee mannen zwegen, en een halve minuut lang was dit melancholieke geklingel het enige geluid dat weerklonk in het van tabaksrook doortrokken, halfdonkere kamertje. Toen werd het vanuit de tunnel overstemd, bijna in dezelfde maat, door het hysterische gerinkel van alarmbellen.

“Alarm!”

...

Table of Contents

Proloog7De verdediging van Sebastopol9De terugkeer26Na het leven43Vervlechtingen58Het geheugen73Van de andere kant91De overstap107Maskers123Lucht139Na de dood155Gaven171Tekens186Eén verhaal202Wat nog meer?219De twee237Opgesloten255Met wie spreek ik?273De verlossing290Epiloog311Aantekeningen van de vertaler314

From the B&N Reads Blog

Customer Reviews